|
|
"Rooie" By: fledder
Site: Homepage
?>
Het derde huis, dat uit de nacht naar voren trad en
tegelijkertijd als met een terughoudend gebaar het licht
van mijn lantaren onaangeroerd langs de voorgevel liet
scheren, was groter dan de beide andere. 'Een uitdaging'
volgens haar.
"Waar wacht je nog op?"
Behendig, bijna gracieus, begon ze over de schutting te
klimmen. Ik knipte de lantaren uit, liet mijn ogen
wennen aan het zwakke maanlicht en klom achter haar aan.
Aan de andere kant wachtte ze geduldig tot ik naast haar
stond, een grote grijns op haar gezicht en haar ogen
glinsterend van de spanning. De zwarte kleding had haar
onherkenbaar gemaakt als deze niet zo strak had gezeten
dat het de voor mij overbekende golven van haar lichaam
accentueerde. Het meest misleidend was nog de wollen
muts die de bos korte, rode krullen geheel verborg. Ze
gebaarde dat ik stil moest zijn en haar moest volgen.
Pas nu drong tot me door wat ik ging doen. Op het
randje van angst en spanning werd ik overvallen door
een vreemde, prettige vorm van misselijkheid en de
neiging heel hard te gaan zingen.
Ik besloot haar te volgen. Zacht slopen we door de tuin,
tot we bij het raam gekomen waren. Kalm haalde ze onder
haar trui een schroevendraaier tevoorschijn en begon
hiermee een voor mij onduidelijke handeling te
verrichten. Gespannen volgde ik haar bewegingen en
onbewust ging ik steeds dichter bij haar staan.
"Niet duwen" siste ze.
Haar hand schoot uit waardoor de punt van de
schroevendraaier kort tegen het raam tikte en in het huis
een hond woest begon te blaffen. Ik sloot mijn ogen en
wachtte tot de politie met loeiende sirene aan zou komen
rijden om ons beiden te arresteren, maar ze trok me aan
mijn arm en fluisterde: "rennen!"
Ik gehoorzaamde.
De tuin moet zeker twee keer zo groot geweest zijn als op
de heenweg, gezien de tijd die we erover deden om bij de
schutting te komen. Hoe we zijn ontkomen weet ik niet
meer, het enige wat ik me verder nog kan herinneren is het
uithijgen in een donker steegje. Ik met trillende benen en
mijn hart in mijn keel, zij eveneens hijgend, maar met een
grote grijns op haar gezicht.
"Machtig hè?"
Het was de eerste en de laatste keer dat ik mee ging.
Het gezicht van haar moeder is rood en opgezwollen van het
huilen. Ze zit tegenover mij en schudt onophoudelijk haar
hoofd, alsof daarbinnen een strijd gaande is met een stem
die vol blijft houden dat het echt haar dochter is die voor
haar ligt. Voor mij is daar geen twijfel over mogelijk:
haar gezicht is weliswaar beschadigd, maar ik geloof heilig
dat ik haar zonder lichaam nog zou herkennen.
"Mijn arme meisje, waarom toch?" Vraagt haar moeder
zachtjes aan niemand in het bijzonder.
"Ze was zo'n goede meid, dit is toch niet eerlijk?"
Dat is het wel. Van alle mensen op deze aarde heeft zij dit
het meest verdiend, mevrouw. Het is misschien een
verrassing voor u, maar uw dochter is door en door slecht.
Ieder risico heeft ze genomen, zich wel driemaal aan
dezelfde steen gestoten, ze heeft gespot met het leven en
erger nog: ze heeft gespot met mij. Geloof me, ze verdient
dit en houdt u alstublieft eens op met die verleden tijd,
want die kleine monitor achter u geeft duidelijk aan dat ze
nog in leven is.
Ik besluit mijn gedachten voor me te houden en knik
zachtjes en meelevend, blij dat ik door de afstand niet
verplicht ben haar hand vast te houden of een arm om haar
heen te slaan. Ze heeft me inmiddels geaccepteerd als
zijnde 'de vriend'. Dat haar dochter haar nog nooit wat
over mij heeft verteld, vond ze onbegrijpelijk gezien hun
goede moeder-dochter relatie, maar kennelijk heeft ze
besloten dat de situatie te pijnlijk is om hier moeilijk
over te doen. Dat ik haar al bijna vier jaar mijn vriendin
mag noemen, haar in die periode met velen heb moeten delen
en mijn twijfels heb of ze in staat is met iemand, laat
staan met haar moeder, een goede relatie te hebben, heb ik
haar nog niet durven vertellen. Misschien is het een leuke
anekdote voor mijn afscheidsrede bij de begrafenis.
Hij was kleiner dan ik in alle opzichten, wat voor mij als
voordeel had dat hij niet wist hoe snel hij zijn kleren
bij elkaar moest graaien en weg moest rennen. Zij zat op
de twee matrassen die samen mijn bed vormden, het witte
laken tot over haar borsten opgetrokken en kalm alsof er
niets bijzonders gebeurd was. Na een korte stilte waarin
ik ziedend van woede naar woorden zocht en zij mij
afwachtend aankeek, greep ze naar het pakje sigaretten
dat naast het bed lag en begon ze naar een aansteker te
zoeken. Het was een simpele handeling die mij nog bozer
wist te maken dan ik al was.
"Ik dacht dat je was gestopt?"
Misschien niet de meest briljante opmerking, maar het was
dan ook de eerste keer en ik ben nooit zo'n prater
geweest.
"Ja. Deze zijn van Ricardo."
Een wat langere stilte.
"Mijn huis uit."
"Wat?"
"Rot op."
"Je maakt een geintje zeker?"
"Rot op, of ik schop je eruit."
Natuurlijk had ik dat nooit gedaan, geen haar op mijn hoofd
heeft er, ondanks alles, ooit aan gedacht haar fysiek
letsel toe te brengen, maar ze begreep de boodschap en
begon verontwaardigd haar kleding aan te trekken. Ik wist
mij geen houding te geven en ben de deur uitgelopen in de
hoop nog iets van mijn zelfwaarde te behouden door te
zorgen dat ze niet zag dat ik moest huilen. Twee dagen
later stond ze snikkend bij me voor de deur: ze had spijt,
zou het nooit meer doen en had spijt. Mijn goede voornemen
onverbiddelijk te zijn, werd meteen verbrijzeld en met haar
eerste woorden was ze al tien keer vergeven.
Terwijl een van de zusters achter het gordijn onzedelijke
handelingen bij mijn vriendin verricht, praat de moeder met
de behandelend arts. Ze praten zacht, hij meelevend, zij
met een hand half voor haar mond ten teken van enorme
ontsteltenis, precies zoals ze dat haar helden in The Bold
and The Beautiful al tientallen keren heeft zien doen. Ik
versta niet wat ze zeggen en heb de indruk dat dit ook de
bedoeling is. Eerlijk gezegd kan het me weinig schelen,
mijn hele aanwezigheid was maar per ongeluk en is nu niets
dan schijn. Al tijden heb ik met haar willen breken en het
lot heeft mij nu simpelweg een handje geholpen, dus als
alle beleefdheden zijn afgewerkt kan ik eindelijk door gaan
met een normaal leven.
Ik kijk naar buiten en zie hoe in het park oma's
voortgeduwd worden door kleinkinderen en mensen op bankjes
van de zon zitten te genieten met een vers aangelegd stoma
in de hand. Een wereld vol gelukkige mensen. Bijna vind ik
mezelf ontzettend zielig, heb ik medelijden met haar en
bijna haat ik de wereld die dit heeft toegelaten. Het
klinkt me echter iets te zoetsappig in de oren en
bovendien heb ik geen herinnering die goed genoeg is om
mezelf van mijn eigen zieligheid te overtuigen. Ik
realiseer dat als ik in dat bed had gelegen, zij nu met
haar vriendinnen in het Vondelpark zou zitten om de
plannen voor het aankomende weekend door te nemen: mijn
lege huis zou een prima plek zijn voor een klein, intiem
feestje. De gedachte is aanleiding het lijstje met redenen
om bij haar weg te gaan nog maar eens in stilte te
herhalen. Voor de zoveelste keer weet ik dat ik te lang bij
haar ben gebleven, realiseer ik dat ik te lang over me
heen heb laten lopen en dat ik wel gek moet zijn als ik
hier nog mee door ga.
De kleine wachtkamer van het politiebureau stonk naar zweet
en alcohol. Naast mij zat een kalende man in een lange,
bruine regenjas zenuwachtig met de sloten van het koffertje
op zijn schoot te spelen. Ik zelf was te moe om zenuwachtig
te zijn, wat niet helemaal ongewoon is om twee uur 's
nachts.
Een beetje bedeesd kwam ze binnen, gevolgd door een agent
en twee langharige jongens met gescheurde spijkerbroeken
en schreeuwerige T-shirts. Ze keek me aan met de
schuldbewuste blik in haar ogen en omhelsde me
voorzichtig. Werktuigelijk sloeg ik ook mijn armen om
haar heen, maar pakte haar steviger beet toen ik voelde
dat ze trilde. De jongens mompelden iets naar de man in
de regenjas, die inmiddels ook was opgestaan en de agent
had begroet alsof het een oude bekende was. Na wat
formaliteiten en het verzoek mijn vriendin uit bomen te
houden, stonden we weer buiten. Ik vroeg haar wat dat met
die bomen te betekenen had, maar voor ze kon antwoorden
werd ze vol op haar mond gekust door een van de jongens.
"Goed werk, rooie" bromde hij en stapte in de beige
Mercedes die de man in de regenjas had voorgereden. Ik was
te moe om er iets van te kunnen zeggen, laat staan hem de
trap in zijn kruis te geven die hij verdiende. Het hele
stuk naar mijn huis hebben we in stilte afgelegd, eenmaal
thuis beweerde ze te moe te zijn om te praten.
De volgende ochtend stond onder het kopje "Naakt protest
in boom burgemeester" een foto van mijn vriendin die, in al
haar blote glorie, verwilderd in de lens kijkt. Vijf dagen
later beloofde ze pruilend het nooit meer te doen en
uiteraard kon ik niets anders dan zwichten. Het is een van
de weinige beloften die ze heeft gehouden.
Nu haar moeder naar huis is om de familie in te lichten,
zijn we samen. Ben ik alleen. Voorzichtig streel ik met
mijn vinger het kleine stukje van haar wang dat niet
bedekt is met verband. Ik voel de lichte ademhaling tegen
mijn hand, het enige teken van leven dat ze geeft. Ze is
als een vreemde voor me. De rode krullen die haar gezicht
omlijsten, vlammen nog altijd, maar deze rust in haar
gezicht heb ik niet eerder gezien. Het meisje dat hier
ligt, is niet een meisje dat eens per week een huis
binnendringt voor de kick, dat om zes uur ’s ochtends
stomdronken aanbelt met de mededeling dat ze de sleutel
kwijt is, of het meisje dat jou vervolgens met een
ondergekotste badkamer achterlaat en naar haar eigen
appartement vertrekt. Dit soort engelen wordt niet
opgepakt bij straatgevechten en heeft niet als doel iedere
vorm van seks en drugs een keer uit te proberen. Even zie ik
haar door de ogen van haar arme, onwetende moeder.
Dan begin ik te lachen, eerst zacht, maar al snel galmt mijn
ongecontroleerde gelach door de kleine kamer. Ik lach om haar,
om de geweldige illusie die ze iedere keer weer weet te scheppen,
om mezelf en iedere keer dat ik haar weer geloofde.
Maar ik lach vooral om de pijn van zoveel van haar houden.
De eerste regel van dit verhaal is gehaald uit de 'Verzamelde
Verhalen' van Simon Vestdijk.
?>
(c)opyright 2001 by fledder
|