|
|
"Mistig" By: Aran
?>
De regen komt met bakken tegelijk uit de lucht vallen.
Het is pas acht uur maar al zo donker dat de
straatverlichting is aangefloept. Hun licht weerkaatst in
de plassen op straat en werkt desorienterend. De afgelopen
dagen was het vrij warm voor de tijd van het jaar en een
deel van de hitte is blijven hangen. Eigenlijk is de regen
wel verfrissend, maar als er iets te klagen valt maken we
daar graag gebruik van. Luuk en ik lopen stevig door.
Werktuigelijk voorovergebogen om ons gezicht tegen het
onschadelijke water te beschermen. Rosa versnelt haar pas
even en komt naast ons lopen. Haar halflange bruine haar
zit in natte slierten tegen haar gezicht geplakt. Ze ziet
er aandoenlijk lief uit, als een verzopen kat, met een
flair van beslistheid die doorweekte vrouwen wel eens
hebben. Opgewekt trekt ze aan Luuk's arm, hij is compleet
confuus. Luuk laat zich soms wat makkelijk van zijn stuk
brengen.
"Dus jij werkt bij Hewlett Packard?"
Geen van ons laat zijn humeur drukken door het weer.
Vooral Rosa is vrolijk als altijd. Luuk vind haar knap, dat
zie ik zo. De vriendin van een ander heeft heel vaak iets
aantrekkelijks, dat is de basis van veel affaire's, daar
ben ik van overtuigd. Luuk heeft daar ook last van, maar op
de een of andere manier maak ik me daar niet zo druk om.
Niet omdat ik weet dat Luuk niet Rosa's type is, want
eerlijk gezegd weet ik dat niet, maar simpelweg omdat ik
als ik me druk ga lopen maken om de concurrentie ik niet
veel verder kom. Luuk reageerd haperend.
"Ehh... ja."
"Hoe kom je aan zo'n baan?"
Goeie vraag. Ik kan een spottend lachje niet onderdrukken,
maar gelukkig heeft niemand het door.
"Mijn vader werkt er. Die heeft me er zeg maar binnen
gekregen."
Luuk is tenminste eerlijk.
"Ah."
Met z'n drieen dringen we de toch al volle kroeg binnen.
De Witte is een van onze adresjes, maar er zijn in totaal
te veel adresjes om De Witte onze stamkroeg te noemen. De
laatste tijd komen we er wel wat vaker omdat hij op onze
route ligt. Ik baan me meteen een weg naar de bar om een
rondje te bestellen. Luuk ziet en groet een bekende. De
zitplaatsen zijn uiteraard allemaal al bezet maar we vinden
wat mooie staanplaatsen vlakbij een plant. Als we zouden
roken hadden we daar mooi onze peuken in kwijt gekund.
Bovendien redeneert Rosa dat in de directe omgeving van de
plant waarschijnlijk de meest frisse lucht hangt. Afgezien
natuurlijk van de directe omgeving van de deur, maar daar
tocht het weer. Ik werp een blik naar Rosa, naar haar glas
en dan naar dat van Luuk. Ik heb de nare eigenschap de
eerste drie biertjes heel bestudeerd op te drinken. Ik hou
scherp in de gaten hoe snel de koplopers zijn en zorg dat
ik niet te ver achterloop. Het liefst zorg ik dat ik
voorloop. Na ongeveer het derde rondje slijt dit gedrag
vanzelf. Nou moet ik zeggen dat het in dit gezelschap
allemaal niet zo ingewikkeld is. Rosa kan redelijk
doordrinken, voor iemand met haar lichaamsbouw. Luuk heeft
ongeveer hetzelfde tempo. Ik van nature ook, maar ik kan
natuurlijk verder gaan. Twee rondjes later komt Ravi
binnenzetten. Zijn verzopen uiterlijk herinnert ons aan het
weer buiten.
"Wat een Nederweer." klaagt Ravi.
We knikken instemmend. Het weer in Nederland is altijd
heel erg Nederlands. Zomers zijn of drukkend heet of nat,
winters zijn of naar koud of nat. Herfsten en lentes zijn
of vroeg warm danwel snel koud afgewisseld door periodes
van nat of gewoon helemaal nat.
Tegen middernacht sluit De Witte en komen we weer op
straat terecht. De regen is inmiddels opgehouden en heeft
plaats gemaakt voor een drukkende warmte. Een korte
discussie tussen ons vieren volgt over waar we onze avond
voort zullen zetten. Uiteindelijk valt de keuze op Ravi's
kamer. Ik betwijfel of Ravi het daar zelf mee eens is maar
hij woont het dichtste bij en dus is het eigenlijk
onvermijdelijk. Ik ben inmiddels vaak bij Ravi thuis
geweest maar ik blijf het een vaag hol vinden waar hij in
woont. Een groot deel van de muren is bedekt met
boekenkasten. Het plafond is in een rode tint geschilderd
en er hangen een paar hangplanten wat het vertrek de sfeer
van een grot geeft. Op de bovenste planken van de
boekenkasten staat een vrij grote verzameling drankflessen,
miniatuurtjes en grote flessen, sommige leeg en anderen
gevuld. Op de planken eronder staan boeken en verschillende
antieke voorwerpen die ongetwijfeld uit het verre Oosten
komen of tenminste zo aandoen. Er hangen een aantal
spiegels met versierde lijsten waar ansichtkaarten met
religieuze afbeeldingen tussen geklemd zijn. Behalve een
bureau staan er een paar wat kleinere tafeltjes met planten
en tot kandelaar gebombardeerde flessen wijn erop. Overdag
biedt slechts een enkel, vrij klein, raam het daglicht een
kans om naar binnen te vallen. Vanuit dat raam heb je
echter een heel mooi uitzicht op de Prinsengracht en dat
maakt veel goed. Luuk en ik ploffen op een bank neer.
Terwijl Ravi een paar kaarsen aansteekt, kijkt Rosa nog wat
rond. Er hangt een niet onprettige lucht van wierrook
vermengd met een vleugje verbrande wiet. In een hoek van de
kamer, naast het raam, staat een klein altaar met daarop
een dertig centimeter hoog Boeddhabeeld. Het beeld is
omringd door waxinelichtjes en schaaltjes met wierrook.
Achter het beeld staat een soort houten schot dat op een
symmetrische manier versierd is met kleurige
beschilderingen. Ravi geeft ons allemaal een koel flesje
Amstel en ploft neer op de andere bank. Rosa strijkt naast
hem neer nestelt zich tegen hem aan. Ravi werpt me een blik
toe maar ik negeer deze. Na iertjes schakelen we over op
wodka on the rocks en begint de stemming er goed in te
zitten. Het is verbazend op welke onmogelijke
gespreksonderwerpen je komt als je eenmaal aangeschoten
bent. Rosa zit Ravi door te zagen over zijn geloof. Zo
interessant als deze is, zo weinig heeft Ravi erover te
melden, weet ik uit ervaring. Ravi is een man van weinig
woorden en ik vermoed dat hij dat puur uit eigenbelang
doet. Als je weinig zegt word je namelijk ook weinig lastig
gevallen, en dat is natuurlijk erg rustig. Vervelende en
langdradige discussies weet Ravi te vermijden door
simpelweg niets te zeggen, wat me op zich ook niet
makkelijk lijkt want ik weet dat hij wel degelijk een
sterke eigen mening heeft. Hij gelooft in reincarnatie en
ik vermoed wel eens dat hij eigenlijk heel erg oud en wijs
is. Luuk en ik zitten ondertussen over van alles en nog wat
te lullen. Eigenlijk over helemaal niets. Luuk is wat dat
betreft de tegenpool van Ravi. Luuk praat heel veel, vooral
gewoon tegen je aan, of je luistert of niet. Luuk heeft
best een aantal zinnige dingen te melden maar het probleem
is een beetje dat hij niet door lijkt te hebben wanneer je,
door omstandigheden, even je aandacht ergens anders op moet
richten. In zulke gevallen praat hij gewoon door en als je
eenmaal een stukje gemist hebt kun je vaak aan het hele
verhaal geen touw meer vast knopen. Luuk komt over als een
haastig mannetje en dit merk je ook als je met hem praat.
In een poging tijd uit te sparen praat hij soms in halve
zinnen, met het onvermijdelijke gevolg dat ik er al vrij
snel niets meer van snap. Uiteindelijk verliest hij alleen
maar tijd aan pogingen z'n tempo te verlagen en complete
zinnen te bouwen, wat voor ons beiden nogal frustrerend kan
zijn.
Rond vier uur besluiten we er een punt achter te zetten.
Iedereen is aardig lam en geen van ons heeft de behoefte
verder te gaan. Ravi ligt naar het plafond te staren en
reageert nauwelijks als Luuk en ik ons vertrek aankondigen
en hem groeten. Hij reageert zelfs nauwelijks op het
afscheidskusje dat Rosa hem op z'n wang geeft. Op straat
gaan we ieder onze eigen weg. Luuk loopt naar huis en Rosa
en ik gaan kijken of we de metro kunnen vinden. Een beetje
giechelig en zwaar tegen elkaar aan leunend lopen we de
straat uit.
De volgende morgen brengt een lichte kater. Rosa's
appartement is romantisch ingericht. De lakens, de
gordijnen, de muren, alles lijkt witter dan ooit. Opgekruld
tussen het witte beddegoed ligt Rosa lief te zijn. Haar
regelmatige ademhaling komt maar net boven het geluid van
de zon uit. Bang haar te wekken lig ik zo stil mogelijk te
genieten van mijn kater. Bang haar te wekken aai ik
voorzichtig haar haar dat over haar kussen ligt
uitgewaaierd. Er zou patent op moeten worden aangevraagd,
op momenten als deze. Met tegenzin kom ik overeind en hijs
ik me in m'n kleding. Ik heb besloten dat ik het niet kan
maken weer weg te blijven bij college en als ik eenmaal
iets besloten heb dan moet ik me daar aan houden anders is
het einde helemaal zoek. Ik vrolijk mezelf op met de
gedachte dat een college in een bui als deze nog wel eens
leuk kan zijn. De tramreis is in elk geval altijd een goed
moment om wakker te worden en een beetje op de snelheid van
het leven te komen. Niet dat deze snelheid op het moment zo
ongelooflijk is, in de tram. Het spitsuur is inmiddels ruim
voorbij en het grootste gedeelte van de passagiers bestaat
uit bejaarden en huisvrouwen. Niet zo erg echter als in de
middag, althans de laatste dagen. Het is weer huishoudbeurs
en bij station Rai wordt de tram overspoeld door
huisvrouwtjes uit de provincie. Het ergste is nog dat wat
ik te zien krijg slechts de fractie is die logeert bij
vrienden en familie in Amstelveen. Het grootste gedeelte
zal wel per trein afgevoerd worden en direct in het juiste
slaapstadje of roddelgat worden gedropt. In de tram pik je
ze er zo uit, de beursgangers. Overladen met plastic tassen
vol met de meest uiteenlopende troep, voornamelijk
voedselmonsters, kleppen ze enthousiast na over alle mooie
dingen die ze gezien hebben. Het is best wel triest
eigenlijk dat er voor hen zo weinig overblijft in het
leven. Ondertussen loop ik me heerlijk te ergeren aan hun
gedrag waarmee ze dubbel en dwars aan hun imago voldoen:
"En dan zo direct lekker bijkomen met een lekker kopje
thee." Ik kijk op mijn horloge, twaalf uur. Het is
tussendemiddag en er zijn niet meer huisvrouwen dan
normaal.
Amstelstation, wakker worden. Op de afdeling is het al
een gezellige boel. Op de tv in de meettechniek hoek staat
TMF aan en in de computerhoek zit iemand mp3'tjes te
draaien. Ik heb nog vijf minuten voor het college begint en
controleer nog snel even m'n email. Een meisje tegen wie
ik, vlak voordat ze uit de chatroom vertrok, beweerd had
dat het duister aan mijn zijde is, vraagt per email om
opheldering. Later. Op de gang richting de collezaal kom ik
Luuk tegen die net een bak koffie heeft getapt. He, u hier?
Lekker geslapen? Luuk kijkt me vermoeid aan en loopt tegen
me aanlullend mee naar de collegezaal. Het college is
inderdaad weer eens gezellig. De hele harde kern is
aanwezig; Jeroen, Maarten, Richard, Matt, andere Matt,
Kees, Mohammed, Said, andere Said, Moessef. De enige
duidelijke afwezige is Ravi, maar het zou me niets verbazen
als die nog in dezelfde positie zit als we hem gisteravond
in hebben achtergelaten. Ik plof naast Matt neer (de Matt,
m'n vriend, m'n makker, die er gisteravond ook bij zou zijn
geweest, ware het niet dat hij wat anders te doen had) en
geef hem een klap op z'n schouder. He, tijd niet gezien. Ik
zit nog nauwelijks of de docent, meneer Verwaal, begint aan
zijn onvolgbare en onbegrijpelijke relaas dat zeker tot aan
het einde van zijn college ononderbroken door zal gaan. Op
degenen die de wens hebben om wat op te steken na, stoort
niemand zich aan zijn gebrabbel. Luuk wil dat ik een
artikel over Linux lees uit een computertijdschrift dat hij
uit z'n tas heeft weten te toveren en ik vraag hem of hij
z'n Jazz-drive bij zich heeft. Ik weet niet precies waarom
ik dit vraag want er is op het moment niet echt iets dat ik
wil downloaden van het Internet. Geen grote
softwarepakketten in ieder geval, waar je een dergelijke
verplaatsbare harde schrijf voor nodig hebt. Luuk is
trouwens wel altijd goeie conversatie als ik op een
verloren middag achter een Unix-bak zit te chatten en Luuk
achter de Windows-computer ernaast spullen zit te
downloaden. Ik kijk het lokaal rond en zie hoe iedereen met
iets anders bezig is dan het college; Matt is in gedachten
verzonken, andere Matt en Jeroen zijn in discussie over een
project, Peter zit een anekdote aan zichzelf te vertellen
en, jahoor, Maarten staat net op en loopt met z'n GSM aan
z'n oor het lokaal uit. Zaken zijn zaken. De docent gaat
onverstoorbaar door en ik vraag me af hoe de Hogeschool van
Amsterdam er garant voor kan staan dat deze studenten dit
vak straks beheersen. Blijkbaar maakt het niet uit.
Na afloop van het college loop ik nog even met Matt en
Luuk naar het studielandschap om wat te bespreken. Er loopt
nog een oud project dat we moeten afronden. Matt en ik
hebben ondertussen alweer een ander project (project ES) en
Luuk is druk bezig z'n propaedeuse af te ronden dus is
motivatie ver te zoeken. We lopen het al een paar maanden
voor ons uit te schuiven. Een beetje uit plichtsbesef
bespreken we een keer per week de vorderingen, maar voor de
rest gebeurt er weinig. Een schetsend voorbeeld van hoe we
met onze studie omgaan. TMF staat nog steeds aan en ik hoor
Natalie Imbruglia een mij onbekend liedje zingen. Ik draai
me om en besef me dat ze op de een of andere manier symbool
staat voor het leven dat we nu leiden. Het is een beetje
een rock liedje en ze zingt zo stoer mogelijk, wat best
aardig lukt. Tijdens een close up zie ik hoe ze tijdens het
zingen met haar bovenlip net even de microfoon aanraakt en
voor het eerst in mijn leven wens ik een microfoon te zijn.
M'n blik dwaalt af naar de deur en ik zie Rosa de gang
erachter inlopen. Ik hoor Natalie nog steeds maar ben haar
weer vergeten. Rosa kijkt me glimlachend aan.
"He, wat een verassing."
Ik geef haar een kort kusje op haar wang. Ze kijkt vrolijk
het kringetje rond en laat haar ogen dan quasi
verontwaardigd op mij rusten.
"Waarom heb je me vanochtend laten slapen?"
Matt grinnikt wat. Kees, die er inmiddels ook bij is komen
staan, wil een opmerking maken maar slikt het einde in.
"Ik wilde je niet wekken."
Abrupt is het leven tot een stilstand gekomen. Half
twaalf. Het is doodstil op station Spaklerweg. Een schril
contrast met het drukke cafe, tien minuten geleden. Ik kijk
over m'n schouder naar het luchtalarm dat op het
liftgebouwtje gemonteerd is. De drie witte paddestoelen
kijken dreigend terug, alsof hun zwijgen ieder moment
doorbroken kan worden. Zou de sneltram nog rijden? Mijn
aangeschoten toestand heeft m'n gevoel voor dramatiek niet
verpest maar wel m'n dagelijkse denkvermogen. Afwachten
maar. Het is nacht en ik wordt gehuld in een veilige deken
van geel licht, afkomstig van straatlantarens. Ik leun
achterover tegen de grote stalen afscheiding die (om
onduidelijke redenen) in de lengterichting van het perron
is opgetrokken. Eindelijk komt de sneltram aanrijden.
Luidruchtig komt hij tot stilstand, net zoals het leven
vijf minuten geleden tot stilstand leek te komen. Ik blijk
de enige passagier in de wagon te zijn. Op mijn gemak zoek
ik de vierzit uit met de schoonste stoelen en ga ik lekker
breeduit zitten. Door het ondergekraste raam zie ik de stad
voorbij schuiven. Plichtsgetrouw stopt de sneltram bij
iedere halte maar gelukkig stapt er verder niemand in.
Op het moment is ons liefdesnestje even een beetje
zielloos. Rosa is namelijk weg. Rosa is een weekje naar
Duitsland met haar ouders, een achtertante opzoeken. Ik had
mijn aanhankelijke kant getoond, waarvan ik weet dat Rosa
het een van mijn mindere kanten vindt, en ik heb haar
gevraagd te blijven. Ga alsjeblieft niet weg, ik heb je
nodig. Rosa had me even onderzoekend aangekeken en gezien
dat ik het maar half serieus meende. Nee, ik ga toch.
Waarna ik een aanloopje nam en haar besprong. We vielen met
z'n tweeen op de grond (onze val werd gebroken door mijn
arm) en ik hield haar stevig omklemd. Rosa worstelde,
wringde, lachte en giechelde. Met haar dunne en lenige
lichaam lukte het haar zowaar los te komen. In plaats van
naar de deur te vluchten rende ze naar het bed, waar ze
zogenaamd even op adem moest komen. Ik was inmiddels ook
weer overeind gekrabbeld en sprong een tweede maal op haar
af. We belandden, de wonderen zijn werkelijk de wereld nog
niet uit, dit keer in bed. Zij lag onder me, kon werkelijk
geen kant uit en gaf stante pede op. Ik kuste haar, eerst
ruw, toen teder. We hadden sex en de volgende dag was ze
weg, naar Duitsland of all places. Ik sta in het halletje
en kijk de huiskamer in. Overzie de plaatsen waar we
gevree?n hebben. Op bed uiteraard, op de vloer, onder de
tafel, op de tafel, op de bank. Ik moet even zuchten.
Vermoeid plof ik neer in ons bed, dat nog steeds vaagjes
naar haar ruikt, zelfs nadat ik er al een paar nachten
alleen in heb geslapen, en dommel weg.
Roos is Roos, daar was ik al heel vroeg achter. Ze is een
klein beetje Amerikaanse droom; populair, slim, knap en
ambitieus, maar vooral heel erg veel Rosa. Rosa is echt
intelligent, best grappig, denkt na over de dingen en is
heel energiek. Rosa is van het type "minst waarschijnlijke
vriendin". Ik ontmoette haar vlak na de zomervakantie. De
afdeling Elektrotechniek had een borrel georganiseerd om de
intrek in het nieuwe gebouw te vieren en op de een of
andere manier was Rosa, die Co-op HEAO doet, hierin
verzeild geraakt. Een aantal eerstejaars hadden uiterst
kinderachtig op haar verschijning gereageerd en ik ben dan
de beroerdste niet om haar als een redder in nood weg te
loodsen. Ik overtuigde haar wat mee te drinken en na twee
biertjes en een bakje pinda's geritseld te hebben raakten
we aan de praat. Hoewel we wat terzijde van de borrelende
mensen stonden kwamen er al snel wat andere studenten bij
staan die er allemaal op aan stuurden ook met Rosa in
gesprek te raken. Uiteindelijk werd het best gezellig maar
inmiddels had ik alle hoop verloren Rosa nog eens alleen te
zien. Totdat Rosa aankondigde dat ze het voor gezien hield.
Iedereen groette haar, mij incluis.
"Nee, jou wil ik nog even spreken."
Enkele, snel herstelde, verbaasde blikken. Rosa greep heel
kort m'n hand en gaf er een klein rukje aan ten teken dat
ik haar moest volgen. Met een zo onverschillig mogelijke
houding volg ik haar, weg van het geborrel.
"Wat is er, waarom wilde je me spreken?"
Rosa loopt nog een eindje door, houdt dan stil en kijkt me
glimlachend aan. Ik had al eerder die middag aan haar
houding en uitstraling gezien dat ze populair was en vooral
iemand met een eigen wil. Om eerlijk te zijn was ik een
beetje geintimideerd. Ik moet er ook wat verloren bij hebben
gestaan, zoveel vertelde ze me achteraf.
"Ik wil je nog eens zien. Bel me, dan gaan we nog een
keertje wat drinken."
Ze pakt een pen en een stukje papier en noteert, mijn
bovenarm als tafel gebruikend, haar naam, telefoonnummer en
haar email adres. Haar email adres, ja. Tijden veranderen
en Rosa was blijkbaar niet iemand die achterliep. Ze geeft
me het briefje en benadrukt: "Bel me." Ze kijkt me met een
serieuze blik aan en eindelijk moet ik glimlachen.
"Don't worry, I will."
"Bye."
Ze zwaait even met een kort gebaar en loopt weg. Zonder
dat het mijn bedoeling is groet ik haar op precies dezelfde
manier en zwaai ook precies zoals zij gedaan heeft. Als ze
uit het zicht is draai ik me om naar de groep studenten
die, een eindje verderop, nog steeds staan te borrelen. Ik
draai me weer om en loop van ze weg. Meteen de vrijdag erop
spraken we af in een cafeetje vlakbij school. Pas op dat
moment leerden we elkaar kennen en klikte het echt.
Donderdag 5 November 1998. Gewapend met een dubbele bos
chrysanten loop ik de Heuvellaan af. Ik ben op weg een
statement te maken tegenover Maud Hawinkels. Maud, voor
diegene die niet meteen weten over wie ik het heb, is de 22
jarige presentatrice van het uiterst absurde jeugdprogramma
"Honk". Maud is Limburgs, heel grappig, heel spontaan, heel
maf en ziet er heel leuk uit op een onopvallende, "girl
next door"-achtige manier. Maud, kortom, is van het type
"meest waarschijnlijke vriendin", ware het niet dat ze
bijna geheel onbereikbaar is. Ik zag Maud voor het eerst in
de krant. Een foto van haar met een begeleidend stukje over
het programma dat die week voor het eerst uitgezonden zou
gaan worden. Betere reclame hadden ze voor mij niet kunnen
maken. De foto heb ik nog steeds. Verstrooid als ik ben
miste ik de eerste paar afleveringen. De eerste keer dat ik
Honk wel zag, min of meer bij toeval, was ik meteen
verkocht. Maud interviewde een vrouw die met bomen kon
praten. Ze liep een beetje schuchter achter de vrouw aan,
met haar hoofd diep weggedoken onder haar capuchon. Maar
vanonder deze capuchon kwam de ene cynische opmerking na de
andere en allemaal met hetzelfde grappige accent. Ik was
verkocht. Honk had een email adres en ik had email. Ik was
er zeker van dat mijn emailtje aan Maud de eerste zou zijn
in een lange reeks emailtjes over en weer, dus hield ik hem
kort. Ik wilde eigenlijk niet via Honk emailen, hoopte dat
ze een eigen email adres had en mailde het volgende:
"Maud, je bent top. Ik zou graag met je mailen."
De zin "je bent top" zou later het kenmerk van veel van
mijn emailtjes worden. Ik hoopte dat ze de verschillende
berichtjes zo makkelijker met elkaar in verband zou
brengen. Ze antwoordde:
"Dat doe je nu toch? Oke, via de redactie dan."
Waarna ik meteen een meer uitgebreide email ben gaan
schrijven waarin ik uit de doeken deed hoe grappig ik haar
en Honk wel niet vond. Geen antwoord. Na nog een aantal
emailtjes die allemaal netjes niet beantwoord werden
besloot ik dat ik wat opvallenders moest doen. Ik wilde
opgemerkt worden. Met een dubbele bos chrysanten loop ik te
bedenken dat de optrekjes aan de Heuvellaan in Hilversum
welliswaar alleraardigst zijn maar niet van voldoende
kaliber om de Vara te huisvesten. Geen enkel moment dacht
ik eraan om om te keren maar toch haalde ik opgelucht adem
toen ik eindelijk een wit monster van een kantoorgebouw
tussen de villa's op zag doemen. Uiteraard niet zo groot
als de kantoren die ik dagelijks rond station Zuid WTC zie
maar toch een redelijk kapitaal pand. Dit moet het Vara
kantoor zijn. Sterker nog, het is het Vara kantoor. Ik ga
door de voordeur naar binnen en zonder acht te slaan op de
portretten van Vara kopstukken in de hal (He, Paul
Witteman ook?) went ik me meteen tot de receptie. Of Maud
Hawinkels er is. Een intern telefoontje later blijkt dat ze
op lokatie is. Hoe laat verwacht u haar weer? Dat wisten ze
echt niet, waarschijnlijk vandaag helemaal niet meer. Kan
ik dan wat voor haar achterlaten? Ja, dat kon. De twee
vrouwen, beiden diep in de dertig, nemen aan en taxeren:
chrysanten, oh, die blijven wel goed. Chrysanten dus, dat
wist ik nog niet, ik had ze uitgezocht op hun kleur;
donkerrood. Moet er niet een kaartje bij, vragen ze. Heb ik
niet. Ik krijg een blanco kaartje toegeschroven en een pen.
Nou moet ik zeggen dat ik toch wel een beetje zenuwachtig
was en het was November waardoor het best koud was buiten
en mijn handen best bevroren waren. Bovendien is mijn
handschrift van nature al niet al te leesbaar. Misschien
heb je een idee hoe krabbelig er op het kaartje kwam te
staan: Maud, je bent top. Tot op de dag van vandaag nooit
meer wat van gehoord. Maar het zij haar vergeven.
Doelloos laat ik me meeslepen door de mensenmassa. Met
een biertje in m'n hand en m'n jas nog aan in de warme zon
vind ik mezelf weer eens te nuchter. Ik zie jongens brallen
en meisjes uitbundig dansen en ik sta erbij alsof het een
welkomstborrel is. Ik snuif de kenmerkende lucht van
verbrande marihuana op en kijk vluchtig om me heen om te
zien wie er dan wel loopt te blowen. Tevergeefs, er zijn te
veel mensen. Een paar passen verder is het enige dat ik nog
ruik de zware baklucht, afkomstig van een gehaktkraam.
Amsterdam is overwoekerd door een oranje onkruid. We hebben
niet het WK gewonnen dus moet het wel koninginnedag zijn.
Ik heb de grote shows met populaire muziek op het
Leidseplein en het Rembrandtplein al snel gezien en nestel
me langs de Leidsegracht. Met mijn benen over de kade
bungelend en mijn kin op de reling van een brug staar ik
naar de felle zonnevlekjes in het water en de vele idioten
die er doorheen varen. Tussen de vele onbekende mensen voel
ik me vrij op m'n gemak. Op deze manier Amsterdam meemaken
is niet iets dat ik snel buiten het excuus van
konninginnedag om zou doen en dus vind ik dat ik het feest
voldoende vier, al loop ik dan niet de polonaise te hossen.
Op passerende dekschuiten staan meisjes in strakke of korte
kleding gek te doen. Niet het type waar ik op val, deze
showmeisjes, maar gelukkig zijn de echt puike meisjes ook
in in grote aantallen vertegenwoordigd in de stromen mensen
die door de stad trekken. Knappe meisjes die wat minder op
de voorgrond treden en met hun uitstraling zelfs enige
intelligentie beloven. Dromerig kijk ik naar het zwerfvuil
in de gracht, het grachtwater dat bijna stoffig aandoet. Ik
schrik op als er iemand naast me gaat zitten. Lenig,
geroutineerd bijna, wurmen twee benen zich onder de leuning
door. De benen zitten in een spijkerbroek en boven de
spijkerbroek zit een spijkerjasje met een wit T-shirt
eronder. In al deze kleding steekt het mooiste meisje met
de meest intelligente uitstraling dat ik tot nu toe ben
tegengekomen in Amsterdam. "Wat een malloten, he?" is haar
nuchtere openingszin en ik val bijna stijl achterover. Ik
knik grinnikend. Het mikpunt van haar spot vaart voor onze
voeten langs; een fikse motorboot met drie jongens en drie
showmeisjes die overdreven de Macarena doen en daarmee
bijna het vaartuig laten kapseizen. Ik schud haar hand,
niet omdat ik niet beter weet maar omdat ik weet dat
meisjes altijd een beetje verrast worden door dit formele
maar vriendschappelijke gebaar. Officiele introductie. Amy,
heet ze.
"Ik zit hier al een uurtje te kijken naar de capriolen die
ze in die bootjes uithalen."
Amy lacht.
"Ja, doe ik ook altijd, is gewoon het leukste."
Amy begint tegen me te praten, bijna op me in te praten.
Ik zeg zo nu en dan wat terug maar vooral zij is aan het
woord. Bij ieder woord dat ze spreekt wordt dit wildvreemde
meisje bekender. Wat nog het duidelijkst wordt is haar wil.
Ze wil mij. Al heeft ze het tot nu toe nog niet met zoveel
woorden gezegd, het feit wordt steeds onweerlegbaarder. Als
we totaal eerlijk moeten zijn ben ik nou niet bepaald een
grote vangst. Het moet dus een hobby van haar zijn; het
gaat niet om de prooi maar om de jacht. Het is
koninginnedag en iedereen doet wat 'ie wil, Amy nog wel het
meest. En ik? Ik doe mee, ik loop er met open ogen in en
dus wil ik dit blijkbaar. Ookal ben ik van nature en van
opvoeding trouw. Ik wil door Amy veroverd worden, anders
zou ik het niet laten gebeuren. Waar deze wil vandaan komt
weet ik niet, ik ervaar de wil niet, ik heb alleen
geconcludeerd dat het er is. Ik weet meer van Amy's wil dan
van die van mij en dat terwijl ik niet eens weet of Amy
zelf op dit moment bezig is ontrouw te zijn of niet. Ik
bied haar wat te drinken aan en loop naar de
dichtstbijzijnde tap om het te bestellen. Amy blijft alleen
achter op de kade met een groot gapend gat naast haar en de
kans dat deze wordt ingepikt door een van de vele geile
jongens die hier rondlopen. Het boeit me niet. Dit is h r
jacht, niet de mijne. Al moet ik zeggen dat ik zelf ook
geil ben (niet zeldzaam, als ik aangeschoten ben) en er dus
toch wel enige wederzijdse belangen zijn. Met twee biertjes
in m'n hand loop ik terug naar m'n plaatsje dat wonder
boven wonder nog vrij is. Amy is knap, niet alleen naar
mijn eigen vreemde smaak. Ze is ook naar maatschappelijke
normen vrij knap. Ze neemt het biertje glimlachend aan en
nipt even. Een witte snor van bierschuim blijft aan haar
bovenlip kleven. Ik moet hierom lachen en als Amy na een
tijdje doorheeft wat er aan de hand is, moet zij ook
lachen. Ze legt haar hoofd op m'n schouder. Een tinteling
trekt vanuit m'n schouder door m'n lichaam, iets wat ik
bijna altijd heb als een meisje me aanraakt. Voorzichtig
snuif ik de typische lucht op van meisjeshaar vermengt met
een lichte bierlucht. Amy heeft door dat ik aan haar haar
ruik. Het is een onderdeel van de menselijke baltsdans. Amy
heeft alles door. Ze is op jacht en ziet, herkent en
analyseert alles wat haar prooidier doet. Het spel
intrigeert me en de alcohol maakt het allemaal natuurlijk
nog interessanter.
Het eerste wat me opvalt als ik uit mijn vreemde dromen
ontwaak, is de geur. Het ruikt naar slaapkamer maar niet
naar mijn eigen slaapkamer of naar die van Rosa. Versuft en
beroofd van de mogelijkheid te bewegen kom ik half bij
bewustzijn in een vreemd bed met een vreemd meisje zittend
op mijn bovenbenen. Ze kijkt me vrolijk glimlachend aan.
"Hadden we plannen?" wil ik droogjes opmerken maar het
praten gaat niet zo vloeiend als ik gehoopt had. Blijkbaar
begrijpt ze me wel want ze knikt en vertelt dat ze
inderdaad plannen had. Ik denk dat dit met gemak de
vreemdste situatie is waarin ik ooit terecht ben gekomen.
Op een frustrerend langzaam tempo is mijn lichaam bezig
wakker te worden. Ik voel een zware druk in mijn hoofd,
grenzend aan koppijn. Ik weet zeker dat het geen normale
slaap is waaruit ik ontwaakt ben. Amy legt op kalme toon
uit dat ze wat GHB in m'n biertje had gedaan en van plan
was de liefde met me te bedrijven terwijl ik bedwelmd was.
"GHB!? Godverdomme, hoe haal je het in je hoofd?"
Ze kijkt me een beetje hulpeloos aan, alsof mijn
woede-uitbarsting haar verrast.
"Wilde je me verkrachten!?"
Nou, dat vond ze een groot woord. Bovendien, ik wilde het
toch ook? Ze had me zelf de signalen af zien geven.
"Weet je uberhaupt wel waar je mee bezig bent? Van GHB kan
je in coma raken!"
Ondertussen heb ik mijn verstand weer teruggekregen en
daarmee de controle over m'n ledematen. Ik werp haar ruw
van me af en ga, nog een beetje onwennig, naast het bed
staan. Meteen voel ik een grote aanval van misselijkheid
opborrelen. Ik bevind me in een typische studentenkamer en
vermoed dat het de hare is, al acht ik haar inmiddels in
staat om ergens in te breken. Het is een ruime zolderkamer,
alles in een; een aanrechtje met een klein fornuis, een bed
en een eettafel annex bureau. Door een klein raam met
verrotte sponningen zie ik daken met schoorstenen en
antennes. Het schilderwerk is achterstallig en gaat
grotendeels verborgen achter filmposters. De misselijkheid
zakt weer een beetje weg en ik vervolg mijn tirade voor
vijf minuten zonder dat Amy haar eigen acties verder
verdedigt. Sterker nog, ik meen een spoortje van vermaak in
haar ogen te zien. Bah. Ik storm de trappen af en de straat
op. De zon staat laag, baant zich recht een weg tussen de
huizen door en in mijn ogen, werpt lange schaduwen. Ik voel
me duizelig worden en zak ineen naast de portiek. Ik ben
totaal gedesorienteerd, bevind me waarschijnlijk ergens in
een straat in Amsterdam maar waar? In de verte hoor ik
muziek, flarden van een onvermoeibaar ritme. Het is nog
steeds koninginnedag. Ik staar in de richting van de
muziek, tegen de zon in. Tussen de tranen in mijn ogen door
meen ik mensen te zien, feestgangers. Ik krabbel overeind
en strompel in de richting van de mensheid.
Als ik een glas bier aan mijn mond zet en door het dunne
laagje schuim dat recht voor m'n neus aan het glas is
blijven kleven, nu langzaam naar beneden zakt en zich
dadelijk bij het andere schuim zal voegen, naar de wereld
om me heen kijk, lijkt het allemaal zo erg nog niet. Als
m'n ogen het glas naar het wankele tafeltje volgen, waar
het glas netjes op een viltje neer wordt gezet. En als m'n
ogen dan weer terugglijden naar het opengeslagen boek dat
op mijn benen rust, dan weet ik dat ik, mits ik me zo min
mogelijk aantrek van de mensen om me heen, best zou kunnen
functioneren. Als vervolgens enkele regels in het boek mij
aangrijpen, of me aan het lachen maken, dan besef ik me dat
er zelfs beloningen aan het leven verbonden zijn. Ik zal
echter de laatste zijn die beweert dat het leven het waard
is. Eindelijk, na zo'n uur of twee alleen naar mijn boek of
m'n biertje te hebben gekeken, kijk ik op. Het is redelijk
druk, goddank geen koninginnedag meer, al had dat ook zeker
z'n charme, maar toch, redelijk druk. Ik kijk eens
steekproefgewijs wat mensen aan en probeer, met mijn
belachelijk kleine hoeveelheid mensenkennis, aan de hand
van hun uitstraling te beoordelen of ze het waard zijn te
leven. Er zijn namelijk mensen waarvan je zegt; "ja, die
verdienen het mee te mogen ademen" en er zijn mensen
waarvan je meteen zegt; "ja, daarmee hadden we best zonder
gekund." Als ik opkijk, dan zie ik dat ene meisje dat het
goedmaakt voor alle foute mensen op aarde, allemaal, in een
keer. Als ik opkijk zie ik haar, spring ik op, mogelijk
mijn biertje omstotend, wat ik waarschijnlijk niet eens zal
merken en omhels ik haar innig. Zoals je iemand omhelst die
je niet iets meer dan een week maar iets meer dan een jaar
hebt moeten missen. Missen is een werkwoord. Ik sla m'n
ogen op en voor mijn snufferd staat Rosa. E,n enkele grote
hartslag gaat voorbij voordat ik opsta, m'n boek op de
grond laat vallen en Rosa innig omhels. Lief fluister ik in
haar oor dat ze gemiddelden opschroeft, natuurlijk pas na
"Ik heb je gemist" en "Ik houd van je." Dan geeft ze het
perfecte antwoord: "Only you can tell me apart". We
omhelsen elkaar ongeveer een half uur lang, tot ik merk dat
ik haar kusjes in haar zachte nek sta te geven en me besef
dat ik nu liever alleen Rosa om me heen heb, in plaats van
al deze mensen. Ik kijk langs haar rug naar beneden en zie
dat ze nog haar volle bepakking bij zich heeft. Ik stel
voor naar huis te gaan. Ik voel haar ja knikken. Terwijl ik
buk om m'n boek en haar tassen op te pakken heeft Rosa m'n
glas gevonden en geleegd. Niets dat me dus nog bindt aan dit
terrasje. Vaarwel, u heeft me goed gehuisvest. Samen lopen
we naar de tramhalte waar we, tussen de mensen maar met
elkaar, op de 5 wachten. Thuis aangekomen ruikt Rosa dat
het een beetje muf is en concludeert ze onmiddelijk dat ik
hier al een paar dagen niet meer geweest ben. Ik drop haar
tassen in het halletje en Rosa loopt meteen door om wat
ramen open te zetten. Een frisse wind spoelt door het
vertrek. De zon slaat op de dansende vitrages. Rosa loopt
bedaard rond, hier een kussen rechtzettend, daar de lakens
rechttrekkend en ik volg haar met m'n ogen door de kamer.
Nog nooit heb ik zo het idee gehad dat een mens thuishoort
in zijn huis als nu. Ik loop op haar af om haar nogmaals te
omhelsen als ze zich wild omdraait en me een klap in m'n
gezicht geeft. Ik sta niet bepaald bekend om mijn fysieke
incasseringsvermogen, mijn mentale incasseringsvermogen
maakt veel goed, en draai praktisch om m'n as van de slag.
Rosa moet tussen haar tranen door even grinniken maar
meteen kijkt ze weer strak.
"Wat is er?"
"Wat er is? Wat er is!? Je hebt me bedrogen, dat is er!"
Rosa barst nu echt in huilen uit. Ik kan het niet aanzien
en stap op haar af om d'r te troosten. Dat had ik beter
niet kunnen doen. Het blijkt dat Rosa een beetje in een
agressieve bui is want ze geeft me meteen een flinke trap
tegen m'n scheen. Okay, beter geen verdachte bewegingen
maken nu, bedenk ik me als ik door mijn knieen zak.
Verdwaast kijk ik Rosa aan. Naief denk ik altijd dat als ik
echt in het gelijk sta, ik geen verdediging nodig heb, dat
alles dan vanzelf op z'n plaats valt. Maar ik sta nu niet
honderd procent in het gelijk, ik geloof dat ik inderdaad
signalen heb uitgezonden naar Amy en dus verspil ik geen
tijd.
"Roos, er is niets gebeurt. Op Koninginnedag heeft
iemand GHB in m'n bier gedaan, maar toen ik in een vreemde
kamer bijkwam bleek dat ze nog niks had gedaan. Ik ben boos
weggelopen en heb haar verder niet meer gezien."
Dat was het wel zo'n beetje, in een notedop. Rosa fronst.
Ik zucht, ik heb geen getuigen, geen bewijs, en Rosa hapt
het niet.
"GHB?"
Gelukkig, nu kan ik er wat dieper op in gaan. In een
poging het allemaal geloofwaardiger over te laten komen zet
ik een zo wetenschappelijk mogelijke toon op.
"Gamma hydroxy butyrate, een verkrachtingsdrug. Het werkt
bedwelmend en maakt het slachtoffer weerloos, bij een te
hoge dosering kan het een coma veroorzaken."
"En ik moet dat geloven?"
Nee dus. Ik kom langzaam overeind en haal een beetje
hulpeloos mijn schouders op. Rosa draait haar rug weer naar
me toe. Zo zachtjes mogelijk kondig ik aan dat ik "maar
eens ga". Ze reageert niet.
Matt moet lachen als ik hem het verhaal vertel. We rijden
samen in zijn Golf naar school, raampjes open, radio hard.
"Ze was best knap," schreeuw ik
"maar als ze me wil verkrachten knap ik af."
Matt lacht nu voluit. Ik begin langzaam ook de humor van
het geval in te zien en moet grinniken.
"De keerzijde is dus dat Rosa me niet gelooft. Ze heeft
alleen op de een of andere manier te horen gekregen dat ik
met een meisje heb geslapen."
"Wat heb je gezegd?"
"De waarheid, minus dat ik met Amy heb zitten flirten."
"Ze trekt wel bij."
"Oh?" zeg ik verbaasd.
"Ik geef zaterdag een feestje," zegt Matt na een kort
zwijgen
"kom je ook?"
"Is goed, hoe laat?"
"Ehm. Nou, een uur of negen."
"Okay, tof."
Het afdelingshoofd kijkt ons indringend aan.
"Natuurlijk is het voor iedereen beter als jullie je
diploma halen..."
Het afdelingshoofd en ik hebben een nieuw niveau van
wederzijds begrip bereikt. Voor de Hogeschool is het
simpelweg heel onhandig als ik niet afstudeer en dat heeft
alles te maken met subsidieregelingen van de overheid.
Financieel gezien is het voor een opleiding het beste om zo
snel mogelijk het kaf van het koren te scheiden. Liefst in
de eerste helft van het eerste jaar. Als een student uit
het goede hout gesneden lijkt en besloten wordt de persoon
niet naar buiten te werken, dan wordt het belangrijk dat
die student ook echt afstudeert. Liefst in een ruk. Matt en
ik kijken indringend terug.
"...maar er zijn grenzen in hoeverre we jullie daarmee
kunnen helpen."
"Geef ons verdomme gewoon een 6." wil ik zeggen, maar in
plaats daarvan knik ik alleen. Een project heeft gefaald.
Ik blijf erbij dat het overmacht was en de enige
mogelijkheid om onze punten ervoor te krijgen is door het
volgend jaar opnieuw te proberen. Dit betekent echter dat
we pas het jaar daarop stage kunnen lopen en dus een vol
jaar achterstand oplopen. Zowel Matt als ik hebben
aangegeven dat we in dat geval de studie beeindigen. Voor
ons is het de laatste druppel, voor de opleiding blijkbaar
ook. Het afdelingshoofd praat nog wat door maar ik luister
al niet meer. Als hij klaar is staan Matt en ik zwijgend op
en verlaten we de kamer. Op de gang aangekomen kijk ik Matt
aan.
"Kappen we ermee?"
Matt knikt.
"We kappen ermee."
Beiden opgelucht na het doorhakken van deze knoop gaan we
naar huis.
Het feest vindt plaats in een verlaten schuur aan de rand
van Amsterdam. De schuur is min of meer gekraakt en wordt
wel vaker voor feesten gebruikt. Er zijn weinig woonhuizen
in de buurt en dus ook weinig mensen die eventueel de
politie zouden kunnen bellen. Van binnen is de schuur
redelijk opgeknapt door voorgangers. De sfeer die er hangt
is nog steeds die van een oude schuur maar het regent niet
naar binnen. Buiten is de schuur expres zoveel mogelijk in
originele staat gehouden zodat het minder opvalt. Onder
begeleiding van de zware basdreun die uit de schuur komt
zetten loop ik een klein paadje op, tussen de brandnetels
door. Het gebouw heeft niets onopvallends meer. Naast de
eerdergenoemde bas die zeker tot op vijfhonderd meter
afstand hoorbaar is, wordt de schuur omringd door een aura
van licht dat uit duizenden kieren en spleten naar buiten
lekt. De schuur gonst, lokt, krijst en zoemt. Een
vastberaden toon, de toon van een uitgeharde Y-generatie.
Een kleerkast, in de vorm van een vriend van Matt, herkent
me en laat me door. Het feest zit in de lucht er omheen en
deze lucht spoelt nu als een golf over me heen. De rook,
die iedere seconde een honderdste seconde geheel wordt
verlicht door een stroboscoop, is door het geluid aan het
trillen gebracht. Het trilt om je heen, trekt aan je en
laat je weer los, in korte rukjes. Bij iedere flits van de
stroboscoop zie ik silhouetten van dansende meisjes die
kortstondig in de tijd bevroren worden. Net voorbij het
hoogste punt van een sprongetje hangen hun haren als een
bevroren krans om hun hoofd, om een seconde later weer
ergens anders te zijn. De muziek heeft bezit van hen
genomen en laat hun lichamen in sierlijke bogen bewegen. Ik
baan me een weg tussen de mensen door, in de richting van
de bar. De bar is van tijdelijke aard, het blijft een
kraakpand maar ze tappen er wel Heineken, Amstel, Grolsch
Sn de Koninck. Achter de bar tref ik Matt aan die net een
wodka-colatje inschenkt voor wat lijkt op een studente
Boekhandel en uitgeverij en er meteen maar ook eentje
inschenkt voor mij. Ik maak een toostend gebaar. Veel meer
communicatie is niet mogelijk bij deze muziek maar het is
ruim voldoende. Een minieme hoeveelheid non-verbale
communicatie en een maximale hoeveelheid alcoholische
consumpties later klamp ik mij nog steeds vast aan de bar.
Het zal wel zielig zijn, of in elk geval afwijkend maar ik
dans dus praktisch nooit op feesten. Vooral house-feesten
maak ik mee vanachter een glas van het een of ander en met
de grootste lol, zonder ook maar enige bewegingen te maken
die als dansbewegingen geclassificeerd zouden kunnen
worden. Ik kijk naar de dansende mensen, schreeuw soms wat
met iemand, drink, observeer, proef de sfeer, etcetera,
etcetera maar ik dans niet.
Ik zit een beetje voor me uit te staren als ik een hand
op m'n arm voel en een 'hallo' die maar net boven de muziek
uitkomt. Als ik me omdraai staar ik recht in het
glimlachende gezicht van Amy. Even weet ik totaal niet waar
ik ben, laat staan wat te doen. Als ze me omhelst, haar
bovenlichaam tegen het mijne aandrukt en me op m'n wang
kust, voel ik hoe m'n lichaam daar, geheel tegen mijn zin,
op reageert. Rosa ben ik dus niet vergeten. Ik heb het idee
dat het weer goedkomt tussen ons, ookal praat ze nog steeds
niet met me. Ik wil ook dat het weer goedkomt. Maar hier,
nu, wil ik Amy. Dat is wat tot me doordrong toen ze me
omhelsde. En dus glimlach ik vriendelijk terug.
"Hoi. Je ziet er goed uit."
"Matt."
(wat?)
"Matt! Dit is Amy!"
Matt, die tot nu toe neutraal naar ons had gekeken, trekt
een brede grijns. Amy steekt charmant een handje over de
bar.
"Ik heb veel over je gehoord."
Dankje, Matt. Amy laat me wat te drinken voor haar
bestellen (een Safari-jus) en neemt me op sleeptouw. In een
afgelegen hoekje, ze blijkt bekend met dit hok, drukt ze
zich weer tegen me aan.
Plotseling gaan alle lichten uit. Ik richt me met een
schok op. Amy staat ook meteen recht overeind en kijkt om
haar heen. Tegelijk met het licht valt de muziek weg.
Vanuit de verre kant van de schuur horen we enkele kreten.
"Politieinval!" sist Amy in m'n oor.
Ik knik. Inderdaad. Alle drie de rookmachine's beginnen op
volle toeren rook uit te spuwen en binnen de kortste keren
hangt er een dikke mist in de hele schuur. Algehele paniek.
Bij politieinvallen is dit zo'n beetje de
standaard-tactiek. De feestgangers hebben meestal weinig
te vrezen van de politie, het zijn de organisatoren die ze
aan willen houden. Door de lichten en de muziek uit te
zetten ontstaat er meestal een lading paniek. Dan gaan de
rookmachines aan, kan niemand meer wat zien en is de chaos
compleet. Kortom; een mooie kans voor de leiding om weg te
komen. Matt komt haastig aanlopen, op de voet gevolgd door
Peter, die ook betrokken was bij de organisatie en Judith,
Peter's vriendin.
"We gaan."
De rookmachines blazen nog steeds en als ik over mijn
schouder de ruimte in kijk zie ik alleen een lading donkere
schimmen. Overal klinkt geschreeuw. Ik draai me weer om
naar Matt, die al door de achterdeur naar buiten is
gelopen. Amy, Peter en Judith staan ook al buiten.
"Laten we alles achter? Alle apparatuur?"
"We hebben geen keus, ze nemen het toch in beslag. Kom!"
Gebukt rennen we door het donker richting wat bosjes, de
bomen rechts van ons zijn verlicht door de koplampen en
zwaailichten van de politieauto's die aan de andere kant
van de schuur staan. Ze moeten de achterdeur over het hoofd
hebben gezien anders hadden ze daar vast ook een wagen
neergezet. Ik heb het idee dat ik nog redelijk rationeel
nadenk maar tegelijkertijd gieren de zenuwen door mijn
lichaam. Ik bedenk schamper dat ik niet gemaakt ben voor
dit soort acties. Matt is wel meer gewend, Amy ongetwijfeld
ook wel, van de anderen weet ik het niet maar niemand laat
wat merken van eventuele zenuwaanvallen. Ik hoor alleen vijf
mensen snel ademhalen, onze voetstappen en geschreeuw
achter ons, vanuit de schuur, dat zich steeds verder van
ons verwijderd. We rennen door de bosjes en nog verder.
Overal om ons heen is hoge begroeing en van de paniek die
we achter hebben gelaten is inmiddels niets meer te horen.
Ik begin dezelfde kick te krijgen die ik voel als ik een
achtervolgingsdroom heb en het me lukt om weg te komen, wat
me in mijn dromen trouwens altijd lukt. Als het goed is
hebben ze hier ergens een auto staan waarmee wegkomen een
makkie zou moeten zijn. Ik schat zo in dat de politie nog
steeds bezig is iedereen te kalmeren en de organisatoren
tussen de feestgangers te vinden, als het ze al gelukt is
de rookmachine's uit te zetten. Als er geen vluchtauto
geregeld is dan nemen we de metro, die ook vrij dichtbij
is. M'n eerste vermoeden bleek de juiste. Even later
bereiken we een verlaten weggetje, niet veel meer dan een
breed pad eigenlijk. In de berm staat een oude Toyota
stationwagen. Ik herken de auto niet dus hij zal wel van
Peter zijn. We proppen met z'n allen in de auto terwijl
Peter inderdaad achter het stuur plaats neemt. Korte tijd
later zitten we op een verharde buitenweg, de lampen
inmiddels ontstoken anders zien we er te verdacht uit. Op
misschien iets hogere snelheid dan is toegestaan
verwijderen we ons van de ellende, maar ook van een paar
duizend guldens aan apparatuur.
"You gain some, you lose some."
Matt zit voorin naast Peter, ik zit achterin met Amy links
van me en Judith rechts van me. Judith zit terneergeslagen
uit het raam te kijken. Amy staart ook voor zich uit maar
heeft inmiddels wel een warme hand op mijn bovenbeen
gelegd.
"Gain some?"
Peter kijkt even om zijn schouder met een brede grijns op
z'n smoel.
"Yep, ik heb nog net tijd gehad om de winst van de bar mee
te grissen."
Matt blijft serieus kijken.
"Best een aardig bedrag, maar peanuts in vergelijking tot
de installatie."
Peter kijkt nu even naar Matt voordat hij z'n blik weer op
de donkere weg voor zich richt.
"Bekijk het zo: die corrupte kippen zullen in elk geval
even zoet zijn met de in beslag genomen spullen die ze
lekker weer kunnen veilen."
"Corrupt of niet, het zijn zeikerds bij politiekorps
Amsterdam. Het lijkt me sterk dat ze dit zomaar naast zich
zullen neerleggen."
"Waarom niet? Het enige misdrijf dat we hebben begaan is
het geven van een feest zonder vergunning. Niemand had er
verder last van."
Matt blijft kalm en met een zekere toon de slechte kant
van het geheel belichten, waar hij mij eerlijk gezegd ook
niet vrolijker mee maakt.
"Je vergeet dat ze waarschijnlijk iedereen lopen te
fouilleren, op dit moment nog."
Peter zwijgt.
"En ik geloof niet dat het Dennis gelukt is weg te komen."
Peter vloekt. Dennis, een gluiperig dealertje, had zichzelf
dus ook weer uitgenodigd. Daarnaast zou de politie als ze
de andere feestgangers, allemaal brave burgers, fouilleren
ook wel het een en ander aan verdovende middelen tegenkomen.
"Misschien beschuldigen ze hem van de hele troep." opper
ik, in de hoop tenminste de stemming wat te verbeteren.
Matt haalt z'n schouders op.
"Misschien."
Amy's hand, die al die tijd roerloos op mijn been had
gelegen, beweegt nu zachtjes omhoog en meer naar de
binnenkant van m'n been. Tegelijkertijd voel ik een likje
aan mijn oor. Bekend als ik sta om mijn positieve zelfbeeld
vraag ik me af wat die griet in hemelsnaam in mij ziet.
Een klein en eenvoudig huisje heeft zich vastgeklampt aan
een heuvel ergens in het zuiden van Limburg. Naast het
huisje, aan de zuidkant, is net genoeg grond uitgegraven
voor een terrasje met een tafeltje en twee stoelen. Het
terrasje is gelegd met oude, verweerde, straatklinkers
waartussen kleine plukjes onkruid en mos omhoog komen. Het
terrasje is omringd door enkele wilde planten, een grote
bos lavendel en een paar bloempotten gevuld met kleine
Engelse bloemetjes waarvan ik de naam vergeten ben en
viooltjes. Behalve de voordeur heeft het huisje ook een
zijdeur, die op het terrasje uitkomt. Naast deze deur,
boven een eenvoudig aanrecht-blokje, bevindt zich een klein
raam. Tegen de zijgevel aan, om het raam heen, groeit een
klimplant. De klimplant, ook hiervan ben ik de naam
vergeten, heeft binnen een paar jaar een groot deel van de
zijgevel bedekt, tot aan de schoorsteen toe en blijft het
hele jaar door groen. Het is juli en lekker zomers weer.
Een zacht briesje zorgt dat het niet te heet is, precies
goed dus. Ik stap naar buiten met in een hand twee
beugeltjes en in de ander twee bierglazen. Maud vertrekt
heel even haar gezicht als ze haar beide duimen tegen het
metaaldraad van het beugeltje zet en het flesje open drukt.
Haar ogen staren onderzoekend over de rand van het glas het
dal in.
Peter parkeert de toyota in een straat die me vaagjes
bekend voorkomt. Als ik uitstap en eens rustig om me heen
kijk schiet het me opeens te binnen. Dit is de straat waar
ik versuft doorheen ben gestrompeld op Koninginnedag. Dit
is de straat waar Amy dat zolderkamertje heeft, waar ze
destijds een halfslachtige poging deed om mij aan te
randen. Iedereen stapt uit, dus blijkbaar is het plan om
met z'n allen in dat zoldertje te proppen en nog even wat
te drinken. Als ik de anderen de trappen op volg komt alles
me op een surrealistiche manier bekend voor. Alsof ik er
nog nooit ben geweest maar er wel over heb gedroomd. Amy's
kamertje blijkt ineens twee banken en een luie stoel te
bevatten. Ik kan me niet herinneren of dat in mijn droom
ook zo was. Ik plof in de stoel neer in de hoop zo te
voorkomen dat Amy naast me gaat zitten. Wat ik tijdens
koninginnedag ook gezien had en niet veel veranderd is; Amy
is werkelijk een heel aantrekkelijk meisje. Maar op de een
of andere manier ben ik niet zo in de stemming. Als Matt
even later een stick tevoorschijn tovert en die rond laat
gaan en ik een haal neem en nog een en de werking begin te
voelen, raak ik steeds minder in de stemming. Vandaag maakt
wiet me niet geil. Amy heeft zich door mijn strategische
zet niet uit het veld laten slaan en is simpelweg op de
leuning van de luie stoel gaan zitten. Ze hangt nu loom
tegen mij aan en neemt de stick van me over. Peter en
Judith, die na nadere bestudering wel een erg truttig
stelletje blijken te zijn, althans, zo zien ze eruit,
hangen zoetjes tegen elkaar aan in een van de banken. Matt
ligt languit in de andere bank met zijn voeten over de
zijleuning en een arm onder zijn hoofd. Iedereen bedient
zichzelf van de drank. Matt heeft een zelfverzonnen,
waarschijnlijk dodelijke, cocktail gemaakt en loopt deze nu
met smaak op te drinken. Judith heeft een fles witte wijn
aan haar mond. Fraai. Peter heeft een biertje; op z'n
schoot rust wat over is van een sixpack. Amy zit Passoa-jus
te drinken en ik neem zo nu en dan een slokje uit een fles
wodka die ik ergens vond slingeren. Dan zet Amy haar glaasje
Ranja naast zich neer en klimt op mijn schoot. Ze zit met
haar kont op mijn knieen en heeft mijn benen tussen haar
knieen, die in de zitting van de stoel drukken. Met holle
rug rijst ze voor mijn neus op en kijkt zoetjes glimlachend
op me neer. Vervolgens buigt ze heel langzaam naar voren en
kust ze me heel teder op mijn mond. Ze leunt weer even naar
achter en bekijkt mijn gezicht alsof het een wit doek is
waarop ze een verfstreek heeft aangebracht en ze nu
controleert of deze wel goed is uitgekomen. Blijkbaar niet
helemaal tevreden buigt ze weer naar voren, met een
quasi-kritische blik in haar ogen, en geeft me een lange
tongzoen. Was ik tot dan toe geheel passief gebleven, nu
sla ik mijn armen werktuiglijk om haar heen en druk haar
tegen me aan. Ik kus haar terug, proef passoa en
sinaasappelsap en wiet en we stoppen voor een korte
adempauze. Amy kijkt me aan. Ze kijkt me op een bepaalde
manier aan en ik kijk terug. Ze buigt zich voor een derde
keer voorover en geeft me een klein kusje op m'n wang en
eentje in mijn nek. Bij dat laatste kusje kan ik over Amy's
schouder net Judith en Peter zien zitten. Ze staren
wezenloos voor zich uit, alsof ze elkaars lot zijn dat ze
hebben geaccepteerd. Eventjes, heel even, wordt er een
verkeerde verbinding gelegd in mijn hersenen, krijgt mijn
bewustzijn een tik en zie ik mij daar zitten op die bank.
Met Rosa. Een gevoel van wanhoop schiet als een soort
pijnscheut door mijn geest. Ik sta op, Amy bijna van me
afwerpend en kondig mijn vertrek aan.
Epiloog
We razen met 140 kilometer per uur over de Nederlandse
snelwegen. Twintig kilometer te hard. Er staat een
Trance-cd op. Het landschap is kaal. Grote
industriegebieden, havengebieden, grote kale velden. Matt
en ik zwijgen naar elkaar. Ik kijk naar buiten en laat het
landschap onder mijn ogen wegglijden en door mijn vingers
wegglippen. Ik ben nog steeds onder de invloed van de
alcohol van gister. Het lelijke, het troosteloze van de
omgeving boeit me enorm. Uit een lange schoorsteen komt een
oranje-gele vlam. Eigenlijk zweeft de vlam erboven, los van
de schoorsteen, los van alles. De zon staat al laag, het
licht ervan moet door een groot stuk atmosfeer reizen en is
onderweg oranje-gelig gekleurd. Net als de vlam boven de
schoorsteen en de lichtvlekjes in het water van een brede
rivier. Ik word de laatste tijd geplaagd door visioenen en
ook nu meen ik weer iemand te zien, die er eigenlijk niet
is. M'n hoofd leunt tegen het zijruit en met mijn ogen volg
ik het figuur dat langs de snelweg loopt. Het komt steeds
sneller op ons af en als we erlangs rijden wordt het
uitgetrokken tot een streep en is het met een flits achter
ons. Gigantische windmolens draaien onhoorbaar, ze werpen
intimiderende, bewegende schaduwen op de weg en op de auto,
als we er doorheen rijden. We zijn praktisch de enigste op
de weg. Matt denkt blijkbaar hetzelfde en accelereert
langzaam verder en het lijkt wel alsof we eeuwig doorgaan.
?>
(c)opyright 1999 by Aran
|